Inleiding
Dit is het Reglement voor Speurcertificaat 1. In dit document vindt u alles omtrent het behalen van Speurcertificaat 1; algemene regels, leggen van het spoor, uitwerking van het spoor en de beoordeling. In het Algemeen Reglement Speuren kunt u alles vinden omtrent de Nederlandse Competitie en het Nederlands Kampioenschap en wordt u gewezen op de gedragsregels omtrent deelnemers.
1. Algemeen
Om tot het examen Speurcertificaat 1 te worden toegelaten zijn er geen eisen meer wat de leeftijd betreft, men mag deelnemen als de hond er klaar voor is. De keurmeester bepaalt aan de hand van het ter beschikking zijnde terrein het verloop van de sporen. De keurmeester geeft door middel van een fluitsignaal de plaatsen van de hoeken en de voorwerpen aan.
Voor de aanzet en tijdens het speuren is elke vorm van dwang verboden. Speeltjes en voer zijn op het speurveld niet toegestaan.
Honden moeten op het speurveld te allen tijde aangelijnd zijn, mits de official anders eist en voor het op nemen van voorwerp mag de lijn worden losgelaten.
Speurcertificaat 1 onderdelen
- Afstand +/- 150 passen
- Spoorsoort eigen spoor op aanwijzing van de official
- Spoorgedeelten 3
- Aantal hoeken 2
- Aantal voorwerpen 2 (eigen voorwerpen)
- Uitwerkingstijd 10 minuten
Puntentelling Speurcertificaat 1
- Uitwerking van het spoor 60 Punten
- Uitwerking hoeken 2 x 10 20 Punten
- Voorwerpen 2 x 10 20 Punten
- Maximaal te behalen: 100 Punten
- Minimaal vereist voor het diploma: 70 Punten
2. Het spoor
Voorwerpen en Speurpaal
De geleider dient zijn/haar eigen voorwerpen en speurpaal mee te brengen, wanneer de eigenaar geen eigen voorwerpen heeft worden deze door de FHN beschikbaar gesteld. De voorwerpen van de geleider dienen vooraf gecontroleerd te worden door een FHN-official die op de wedstrijd/examen dag aanwezig is.
Zie het FHN Algemeen Reglement Speuren voor de specificaties van de voorwerpen en de speurpaal.
Uitlopen van het spoor
Tijdens het leggen van het spoor moet de hond uit het zicht zijn. Het begin van het spoor moet duidelijk worden aangegeven door middel van een speurpaal. Deze speurpaal dient steeds links bij de aanzet in de grond te worden gestoken. De geleider verblijft een korte tijd op de aanzet van het spoor en gaat vervolgens, in normale pas, in de door de official aangewezen richting. De drie spoorgedeelten en de twee hoeken van het spoor worden aan het terrein aangepast en worden in normale pas uitgelopen. De hoeken worden op aanwijzing van de keurmeester, middels een fluitsignaal, uitgezet. Dit om zo optimaal mogelijk gebruikt te kunnen maken van de beschikbare ruimte. De voorwerpen moeten in de loop op het spoor worden neergelegd. Het voorwerp wordt op
aanwijzing van de keurmeester middels een fluitsignaal neergelegd en het laatste voorwerp ligt op het einde van het spoor. Wanneer er een U-vorm wordt gelopen, ligt het laatste voorwerp altijd ruim (bij voorkeur 5 meter) voor het speurpaaltje. Na het leggen van het laatste voorwerp loopt de geleider nog enkele passen door.
3. Uitwerking
De geleider bereidt zijn hond voor op het speuren. De hond moet aangelijnd zijn aan een lijn van minimaal 5 meter. De lijn kan over de rug, zijdelings, tussen de voor- en/of achterpoten gedragen worden. De lijn kan aan een halsband of speurtuig worden bevestigd. Op aanwijzing van de keurmeester meldt de geleider zich met de hond bij de keurmeester. De geleider stelt zich voor aan de keurmeester met de eigen naam, naam van de hond, certificaat of diploma waar aan deel wordt genomen en meldt of de hond de voorwerpen apporteert of verwijst.
Commando
Bij het begin van het spoor en na ieder voorwerp is één commando toegestaan. Ook tijdens het speuren is het toegestaan de hond af en toe te belonen dan wel rustig toe te spreken. Hierbij mogen geen commando’s gebruikt worden.
Spoor
Minimaal 15 minuten na het leggen van het spoor geeft de keurmeester een teken waarna de geleider de hond langzaam en rustig naar de aanzet brengt en begint met het speuren. De hond moet met de neus aan de grond, ongeacht hoogte van het gras, de begroeiing, vanaf de aanzet intensief en in gelijkmatig tempo het spoor volgen. De keurmeester en eventueel begeleidende personen (maximaal 2) volgen de combinatie op gepaste afstand. De geleider volgt zijn hond op minimaal 5 meter afstand. De speurlijn mag licht doorhangen.
Hoeken
De hond moet de hoeken overtuigend uitwerken. Bij de hoeken mag de geleider de hoek niet, tegenovergesteld aan de richting van het spoor, uitlopen. De geleider moet staan blijven totdat de lijn bijna weer strak staat. De geleider mag de hoeken wel afsnijden. Na de hoeken moet de hond in gelijkmatig tempo verder speuren.
Voorwerpen
Zodra de hond een voorwerp gevonden heeft moet hij zonder inwerking van de geleider onmiddellijk apporteren of overtuigend verwijzen. Bij het apporteren dient de hond het voorwerp bij de geleider te brengen. Doorlopen met het voorwerp of liggend opnemen wordt negatief beoordeeld. Het verwijzen kan liggend, staand of zittend gebeuren (mag ook wisselend). Heeft de hond het voorwerp gevonden dan laat de geleider de lijn los. De geleider neemt het voorwerp op en steekt het omhoog. Hiermee geeft de geleider aan het voorwerp te hebben gevonden. De geleider mag bij de hond aangekomen deze kort belonen voor het vinden van het voorwerp, maar dit mag niet met voedsel of een speeltje. De hond wordt opnieuw aangezet op de plaats waar het voorwerp is gevonden nadat de keurmester heeft aangegeven dat de geleider verder kan met speuren.
Afsluiting
Na het beëindigen van het spoor toont de geleider de gevonden voorwerpen aan de keurmeester. Het is de keurmeester, eventueel in overleg met de geleider toegestaan het speuren te onderbreken, wanneer hij van oordeel is dat de toestand van geleider of hond enige verzorging vereist (bijvoorbeeld bij grote hitte). De aldus genomen pauze maakt onverminderd deel uit van de toegestane uitwerkingstijd. De geleider mag in deze pauze, of bij het (gevonden) voorwerp, ogen, neus en mond van de hond verzorgen. Voor dit doel kan een natte doek of iets dergelijks worden meegenomen. De hulpmiddelen dienen vooraf aan de keurmeester te worden getoond. Andere hulpmiddelen zijn niet toegestaan.
4. Beoordeling
De beoordeling begint bij aanvang van het spoor. Het tempo van de uitwerking heeft geen invloed op de beoordeling indien het spoor intensief, gelijkmatig en overtuigend uitgewerkt
wordt.
Puntaftrek volgt voor:
- Opnieuw aanzetten
- Behoefte doen
- Treuzelen, omkeren, draaien en/of cirkelen op de hoeken
- Aanhoudend belonen door de geleider
- Foutief apporteren of verwijzen van voorwerpen
- Overlopen van het voorwerp
- Het niet tonen van de voorwerpen
- Vals verwijzen
- Extra commando’s
Wanneer er bij het verwijzen van een gevonden voorwerp een extra commando wordt gegeven worden er 5 punten in mindering gebracht. Ook bij inwerking van de geleider bij een gevonden voorwerp worden 5 punten in mindering gebracht. Indien de hond zich verder dan 10 meter van het spoor verwijdert wordt het speuren afgebroken. Indien de geleider de hond tegenhoudt, kan de keurmeester opdracht geven om de lijn los te laten. Indien de geleider dit weigert wordt het speuren afgebroken.
Is binnen de tijd van 10 minuten het spoor nog niet volledig uitgelopen, dan wordt het speuren afgebroken. Speurt de hond niet of blijft de hond te lang treuzelen op dezelfde plek zonder te zoeken, dan kan het speuren worden afgebroken, ook als de hond zich nog op het spoor bevindt.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de moeilijkheidsgraad zoals grondsoort, gesteldheid van de grond en weersomstandigheden. Het uitgelopen gedeelte van het spoor wordt beoordeeld, waarbij het totaal aantal te behalen punten evenredig met het niet uitgelopen deel van het spoor wordt verminderd. Het uitwerken van het spoor moet met minimaal 70 punten worden gewaardeerd wil de combinatie geslaagd zijn.